Signalen en andere gebeurtenissen opvangen.
Definieert en activeert afhandelingsprocedures die uitgevoerd moeten
worden wanneer de shell een signaal of andere gebeurtenissen ontvangt.
ARGUMENT is een opdracht die gelezen en uitgevoerd wordt wanneer de shell
een van de opgegeven signalen ontvangt. Als ARGUMENT ontbreekt en er één
signaal gegeven is, of wanneer ARGUMENT '-' is, dan worden de opgegeven
signalen teruggezet op de waarde die ze hadden bij het starten van deze
shell. Als ARGUMENT de lege tekenreeks is, dan worden de opgegeven
signalen genegeerd door zowel deze shell als door alle dochterprocessen.
Als EXIT (0) als signaal opgegeven wordt, dan wordt ARGUMENT uitgevoerd
bij het afsluiten van de shell. Als DEBUG als signaal opgegeven wordt,
dan wordt ARGUMENT uitgevoerd vóór elke enkelvoudige opdracht. Als RETURN
als signaal opgegeven wordt, dan wordt ARGUMENT uitgevoerd elke keer als
een functie (of een met 'source' aangeroepen script) terugkeert. Als ERR
als signaal opgegeven wordt, dan wordt ARGUMENT uitgevoerd elke keer als
de mislukking van een opdracht de shell zou beëindigen als optie '-e'
gegeven was.
Als er geen enkel argument gegeven is, dan toont 'trap' welke opdrachten
er met welke signalen verbonden zijn.
Opties:
-l een overzicht tonen van signaalnummers en hun namen
-p voor elk gegeven signaal tonen welke opdracht ermee verbonden is
Signalen kunnen als naam of als nummer opgegeven worden, in hoofd- of in
kleine letters, en het voorvoegsel 'SIG' is optioneel. Merk op dat met
'kill -signaal $$' een signaal naar de huidige shell gestuurd kan worden.
De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie of SIGNAALAANDUIDING
gegeven werd.